Ligia oceanica
Nederlandse naam: Havenpissebed
Beschrijving:
Onze grootste soort landpissebed en een zeer snelle loper. De grondkleur is grijsgroen tot grijsbruin met meestal een variabel patroon van bruine en groene vlekken. Het pereion loop zonder onderbreking over in het pleon. De kop is afgerond en bezit geen frontale of laterale lobben. De ogen zijn heel groot met een groot aantal ocelli en lijken uit te puilen. De antennenflagellen hebben een groot aantal (11-14) kleine leedjes. De endopodiet van de uropode is even lang als de exopodiet. Het telson is breed en de uropoden zeer lang. 22 – 30 mm.
Habitat:
De Havenpissebed komt uitsluitend in de nabijheid van zout en brak water voor. Het is oorspronkelijk een soort die leeft op rotskusten en kiezelstranden maar ze komt ook voor in havengebieden en tussen andere menselijke constructies aan de kust. De soort komt voor net boven de hoogwaterlijn tussen spleten van zeedijken en havenmuren op staketsels en aanlegkades. Rond constructies met basaltblokken is ze vaak in grote aantallen te vinden. In mindere mate komt de soort ook voor op golfbrekers langs de kust. De havenpissebed is nachtactief en blijft daardoor vaak verborgen voor waarnemers doordat ze overdag diep teruggetrokken leeft in spleten. Het omdraaien van stenen en hout kan waarnemingen opleveren als ook het schijnen met een zaklamp op geschikte locaties wanneer de soort foerageert tijdens de nacht.
Verspreiding in België:
Algemeen langs de kust en de benedenloop van de Schelde. Ontbreekt in de rest van het land.
EN
Common at the coast and the estuary of the river Scheldt. Associated with salt to brackish water. Always on hard surfaces like sea dykes, landing quays and between cracks of old harbour walls. Rather rare at breakwaters.
FR
Commun sur la côte et dans l’estuaire de l’Escaut. Associé aux eaux salées à saumâtres. Toujours sur des surfaces pierreuses comme les digues et les quais ainsi que dans les fissures des vieux murs des ports. Plutôt rare sur les brise-lames.
Verspreiding in buurlanden:
De soort komt voor langsheen de hele westkust van West-Europa: van IJsland en de westelijke Baltische zee tot Gibraltar. Vermoedelijk ook geïntroduceerd langs de Atlantische kust van Noord-Amerika.
Literatuur:
Vandel (1960, 1962), Gruner (1966), Hopkin (1991), Berg & Wijnhoven (1997).