Ligidium hypnorum
Nederlandse naam: Buispissebed
Beschrijving:
Een donkere soort die sterk glanzend en glad is. Het pereion loopt via een hoek over in het pleon. De antenneflagel bestaat uit meer dan 10 kleine leedjes. De erg grote ogen lijken wat uit te puilen en bestaan uit zeer veel ocelli. Het lichaam is oranjebruin gespikkeld met lichtere randen van de epimeren. De soort staat hoog op zijn poten en is een erg snelle renner. Buispissebed heeft nooit een donkere middenstreep zoals Mospissebed. De kop is rond zonder frontale of laterale lobben. Dit is de soort met relatief gezien de grootste ogen van de Belgische landpissebedden. Ook juveniele dieren zijn hierdoor goed te herkennen. Het telson is breed en de uropoden lang. 6 – 10 mm.
Habitat:
De Buispissebed komt in hoofdzaak voor op vochtige plaatsen in loofbossen. Het is een sterk vochtminnende (hygrofiele) soort die uitdroging heel moeilijk verdraagt. Buiten bossen kan de soort gevonden worden in vochtige biotopen zoals vochtige weilanden, beekkanten, oevers van meren en rivieren, vochtige depressies etc. Buispissebed wordt nooit bij bebouwing gevonden en slechts zelden in tuinen en parken, waar ze soms te vinden zijn onder opstapelingen van vochtig bladafval. Lijkt zout niet te tolereren en ontbreekt daarom langs de kust. Goed te vangen met bodemvallen doordat de soort veel en snel rondloopt. Daarnaast ook gemakkelijk met de hand te vinden op vochtige plaatsen in loofbossen tussen strooisel, in mos en onder dood hout.
Verspreiding in België:
Zeer algemeen ten zuiden van Samber en Maas. Algemeen in de rest van het land, maar zeldzaam aan de kust en de Kempen.
EN
Very common south of Sambre and Meuse, common in the rest of the country but rare at the coast and in the Campine region. A hygrophilous species from deciduous forests but also in other wet habitat like ditch verges, damp meadows. Rare in anthropogenic habitats, sometimes in gardens and parks.
FR
Très commun au sud du sillon Sambre-et-Meuse, commun dans le reste du pays mais rare sur la côte et en Campine. Espèce hygrophile des forêts de feuillus mais aussi d’autres habitats humides comme les fossés et les prairies humides. Rare en habitat anthropique (jardins et parcs).
Verspreiding in buurlanden:
Europese soort die voorkomt tot West-Azië.
Literatuur:
Vandel (1960, 1962), Gruner (1966), Hopkin (1991), Berg & Wijnhoven (1997).